Niederländisch
Detailübersetzungen für knotten (Niederländisch) ins Schwedisch
knotten:
-
knotten
Konjugationen für knotten:
o.t.t.
- knot
- knot
- knot
- knotten
- knotten
- knotten
o.v.t.
- knotte
- knotte
- knotte
- knotten
- knotten
- knotten
v.t.t.
- heb geknot
- hebt geknot
- heeft geknot
- hebben geknot
- hebben geknot
- hebben geknot
v.v.t.
- had geknot
- had geknot
- had geknot
- hadden geknot
- hadden geknot
- hadden geknot
o.t.t.t.
- zal knotten
- zult knotten
- zal knotten
- zullen knotten
- zullen knotten
- zullen knotten
o.v.t.t.
- zou knotten
- zou knotten
- zou knotten
- zouden knotten
- zouden knotten
- zouden knotten
diversen
- knot!
- knot!
- geknot
- knottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knotten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
toppa | knotten | |
topphugga | knotten |
Verwandte Wörter für "knotten":
knotten form of knot:
-
de knot (streng garen)
-
de knot (knotje haar)
-
de knot (wrong; knoedel; vlecht; kluwen; haarknot; knoedeltje; knotje; knoet)
Übersetzung Matrix für knot:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hårknut | haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; knotje haar; vlecht; wrong | pluk haar; toet |
knut | haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; streng garen; vlecht; wrong | schuifknoop; strik |