Niederländisch
Detailübersetzungen für aankaarten (Niederländisch) ins Schwedisch
aankaarten:
-
aankaarten (ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen)
-
aankaarten (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; op tafel leggen; opperen)
-
aankaarten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aanknopen)
Konjugationen für aankaarten:
o.t.t.
- kaart aan
- kaart aan
- kaart aan
- kaarten aan
- kaarten aan
- kaarten aan
o.v.t.
- kaartte aan
- kaartte aan
- kaartte aan
- kaartten aan
- kaartten aan
- kaartten aan
v.t.t.
- heb aangekaart
- hebt aangekaart
- heeft aangekaart
- hebben aangekaart
- hebben aangekaart
- hebben aangekaart
v.v.t.
- had aangekaart
- had aangekaart
- had aangekaart
- hadden aangekaart
- hadden aangekaart
- hadden aangekaart
o.t.t.t.
- zal aankaarten
- zult aankaarten
- zal aankaarten
- zullen aankaarten
- zullen aankaarten
- zullen aankaarten
o.v.t.t.
- zou aankaarten
- zou aankaarten
- zou aankaarten
- zouden aankaarten
- zouden aankaarten
- zouden aankaarten
diversen
- kaart aan!
- kaart aan!
- aangekaart
- aankaartende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aankaarten:
Wiktionary Übersetzungen für aankaarten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aankaarten | → anspela | ↔ anspielen — (verdeckt) auf etwas hinweisen; etwas (indirekt) andeuten |
• aankaarten | → ta upp | ↔ ansprechen — etwas ansprechen: etwas zur Sprache bringen / zum Thema des Gespräches machen |