Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- beleggen:
- beleg:
-
Wiktionary:
- beleggen → colocar, invertir, imponer, amarrar, cubrir, tapar, convocar, reunir, organizar
- beleggen → dar lugar a, ocasionar, causar, instigar, maquinar, producir, mediar, procurar, forrar, recubrir, revestir, enfundar, cubrir, tapar, acomodar, situar, identificar
- beleg → asedio, ribete
- beleg → sitio, asedio, asiento
Niederländisch
Detailübersetzungen für beleggen (Niederländisch) ins Spanisch
beleggen:
-
beleggen (investeren)
Konjugationen für beleggen:
o.t.t.
- beleg
- belegt
- belegt
- beleggen
- beleggen
- beleggen
o.v.t.
- belegde
- belegde
- belegde
- belegden
- belegden
- belegden
v.t.t.
- heb belegd
- hebt belegd
- heeft belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
v.v.t.
- had belegd
- had belegd
- had belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
o.t.t.t.
- zal beleggen
- zult beleggen
- zal beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
o.v.t.t.
- zou beleggen
- zou beleggen
- zou beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
diversen
- beleg!
- belegt!
- belegd
- beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für beleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
invertir | beleggen; investeren | aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; neerleggen; omkeren; omwenden; onderuit halen; toepassen |
Verwandte Wörter für "beleggen":
Wiktionary Übersetzungen für beleggen:
beleggen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beleggen | → dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• beleggen | → mediar; dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir; procurar | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• beleggen | → forrar; recubrir; revestir; enfundar; cubrir; tapar | ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général) |
• beleggen | → dar lugar a; ocasionar; acomodar; situar; identificar | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |
beleggen form of beleg:
-
het beleg (belegering)
-
het beleg (broodbeleg)
Übersetzung Matrix für beleg:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
asedio | beleg; belegering | |
cerco | beleg; belegering | aaneenschakeling; cirkel; keten; ketting; kring; rayon; rayon van een bedrijf; snoer |
cubrimiento para sandwiches | beleg; broodbeleg | |
sitio | beleg; belegering | accommodatie; hoek; locatie; onderbrenging; onderdak; oord; plaats; plek; plekje; site; streek; website |