Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- keer:
- een keer:
- keren:
-
Wiktionary:
- een keer → once
- keer → time
- keer → times
- keer → time, alteration, change, conversion, transformation, occasion, about-face, shift, refashioning, reform, metamorphosis, recreation, regeneration, adaptation, adjustment
- keren → turn
- keren → return, turn over, turn around, turn round, inside out, turn, revolve, whirl, relay, resend, send back, blend, mingle, mix, shuffle, invert, reverse
Niederländisch
Detailübersetzungen für een keer (Niederländisch) ins Englisch
een keer form of keer:
-
de keer (maal)
-
de keer (verandering; wijziging; ombuiging)
-
de keer (keerpunt; wending)
the turning-point; the turn; the change; the crisis; the state of emergency; the emergency situation -
de keer (kentering; omslag; ommekeer; ombuiging; omkeer; ommezwaai)
Übersetzung Matrix für keer:
Verwandte Wörter für "keer":
Synonyms for "keer":
Verwandte Definitionen für "keer":
Wiktionary Übersetzungen für keer:
keer
Cross Translation:
noun
keer
-
telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
- keer → time
noun
en-prep
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• keer | → time | ↔ Mal — bestimmter Zeitpunkt; Moment; die Anzeige eines Wiederholungsfaktors oder einer Reihenfolge |
• keer | → alteration; change; conversion; transformation | ↔ altération — physique|fr chimie|fr changement dans l’état d’une chose. |
• keer | → time; occasion | ↔ fois — Reprise |
• keer | → transformation; change; conversion; about-face; alteration; shift; refashioning; reform; metamorphosis; recreation; regeneration; adaptation; adjustment | ↔ transformation — action de transformer. |
een keer:
-
een keer (op een keer; eens)
Übersetzung Matrix für een keer:
Adverb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
once | een keer; eens; op een keer | eenmaal |
keren:
Konjugationen für keren:
o.t.t.
- keer
- keert
- keert
- keren
- keren
- keren
o.v.t.
- keerde
- keerde
- keerde
- keerden
- keerden
- keerden
v.t.t.
- ben gekeerd
- bent gekeerd
- is gekeerd
- zijn gekeerd
- zijn gekeerd
- zijn gekeerd
v.v.t.
- was gekeerd
- was gekeerd
- was gekeerd
- waren gekeerd
- waren gekeerd
- waren gekeerd
o.t.t.t.
- zal keren
- zult keren
- zal keren
- zullen keren
- zullen keren
- zullen keren
o.v.t.t.
- zou keren
- zou keren
- zou keren
- zouden keren
- zouden keren
- zouden keren
en verder
- heb gekeerd
- hebt gekeerd
- heeft gekeerd
- hebben gekeerd
- hebben gekeerd
- hebben gekeerd
diversen
- keer!
- keert!
- gekeerd
- kerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze