Niederländisch
Detailübersetzungen für uitknobbelen (Niederländisch) ins Deutsch
uitknobbelen:
-
uitknobbelen (uitdenken; uitkienen; uitdokteren)
ausknobeln; sich ausdenken-
sich ausdenken Verb (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)
Konjugationen für uitknobbelen:
o.t.t.
- knobbel uit
- knobbelt uit
- knobbelt uit
- knobbelen uit
- knobbelen uit
- knobbelen uit
o.v.t.
- knobbelde uit
- knobbelde uit
- knobbelde uit
- knobbelden uit
- knobbelden uit
- knobbelden uit
v.t.t.
- heb uitgeknobbeld
- hebt uitgeknobbeld
- heeft uitgeknobbeld
- hebben uitgeknobbeld
- hebben uitgeknobbeld
- hebben uitgeknobbeld
v.v.t.
- had uitgeknobbeld
- had uitgeknobbeld
- had uitgeknobbeld
- hadden uitgeknobbeld
- hadden uitgeknobbeld
- hadden uitgeknobbeld
o.t.t.t.
- zal uitknobbelen
- zult uitknobbelen
- zal uitknobbelen
- zullen uitknobbelen
- zullen uitknobbelen
- zullen uitknobbelen
o.v.t.t.
- zou uitknobbelen
- zou uitknobbelen
- zou uitknobbelen
- zouden uitknobbelen
- zouden uitknobbelen
- zouden uitknobbelen
en verder
- ben uitgeknobbeld
- bent uitgeknobbeld
- is uitgeknobbeld
- zijn uitgeknobbeld
- zijn uitgeknobbeld
- zijn uitgeknobbeld
diversen
- knobbel uit!
- knobbelt uit!
- uitgeknobbeld
- uitknobbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitknobbelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ausknobeln | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | dobbelen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; rafels loslaten; tot een oplossing brengen; uitrafelen |
sich ausdenken | uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen | bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plan beramen; plannen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen |