Niederländisch
Detailübersetzungen für tot constipatie leiden (Niederländisch) ins Deutsch
tot constipatie leiden:
tot constipatie leiden Verb (leid tot constipatie, leidt tot constipatie, leidde tot constipatie, leidden tot constipatie, tot constipatie geleid)
-
tot constipatie leiden
Konjugationen für tot constipatie leiden:
o.t.t.
- leid tot constipatie
- leidt tot constipatie
- leidt tot constipatie
- leiden tot constipatie
- leiden tot constipatie
- leiden tot constipatie
o.v.t.
- leidde tot constipatie
- leidde tot constipatie
- leidde tot constipatie
- leidden tot constipatie
- leidden tot constipatie
- leidden tot constipatie
v.t.t.
- heb tot constipatie geleid
- hebt tot constipatie geleid
- heeft tot constipatie geleid
- hebben tot constipatie geleid
- hebben tot constipatie geleid
- hebben tot constipatie geleid
v.v.t.
- had tot constipatie geleid
- had tot constipatie geleid
- had tot constipatie geleid
- hadden tot constipatie geleid
- hadden tot constipatie geleid
- hadden tot constipatie geleid
o.t.t.t.
- zal tot constipatie leiden
- zult tot constipatie leiden
- zal tot constipatie leiden
- zullen tot constipatie leiden
- zullen tot constipatie leiden
- zullen tot constipatie leiden
o.v.t.t.
- zou tot constipatie leiden
- zou tot constipatie leiden
- zou tot constipatie leiden
- zouden tot constipatie leiden
- zouden tot constipatie leiden
- zouden tot constipatie leiden
en verder
- ben tot constipatie geleid
- bent tot constipatie geleid
- is tot constipatie geleid
- zijn tot constipatie geleid
- zijn tot constipatie geleid
- zijn tot constipatie geleid
diversen
- leid tot constipatie!
- leidt tot constipatie!
- tot constipatie geleid
- tot constipatie leidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tot constipatie leiden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stopfen | tot constipatie leiden | bikken; binnenkrijgen; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen |