Niederländisch
Detailübersetzungen für opschepen (Niederländisch) ins Deutsch
opschepen:
-
opschepen
Konjugationen für opschepen:
o.t.t.
- scheep op
- scheept op
- scheept op
- schepen op
- schepen op
- schepen op
o.v.t.
- scheepte op
- scheepte op
- scheepte op
- scheepten op
- scheepten op
- scheepten op
v.t.t.
- ben opgescheept
- bent opgescheept
- is opgescheept
- zijn opgescheept
- zijn opgescheept
- zijn opgescheept
v.v.t.
- was opgescheept
- was opgescheept
- was opgescheept
- waren opgescheept
- waren opgescheept
- waren opgescheept
o.t.t.t.
- zal opschepen
- zult opschepen
- zal opschepen
- zullen opschepen
- zullen opschepen
- zullen opschepen
o.v.t.t.
- zou opschepen
- zou opschepen
- zou opschepen
- zouden opschepen
- zouden opschepen
- zouden opschepen
diversen
- scheep op!
- scheept op!
- opgescheept
- opschepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opschepen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufhalsen | opschepen |