Niederländisch
Detailübersetzungen für kleinhakken (Niederländisch) ins Deutsch
kleinhakken:
-
kleinhakken (fijnhakken; hakken)
Konjugationen für kleinhakken:
o.t.t.
- hak klein
- hakt klein
- hakt klein
- hakken klein
- hakken klein
- hakken klein
o.v.t.
- hakte klein
- hakte klein
- hakte klein
- hakten klein
- hakten klein
- hakten klein
v.t.t.
- heb klein gehakt
- hebt klein gehakt
- heeft klein gehakt
- hebben klein gehakt
- hebben klein gehakt
- hebben klein gehakt
v.v.t.
- had klein gehakt
- had klein gehakt
- had klein gehakt
- hadden klein gehakt
- hadden klein gehakt
- hadden klein gehakt
o.t.t.t.
- zal kleinhakken
- zult kleinhakken
- zal kleinhakken
- zullen kleinhakken
- zullen kleinhakken
- zullen kleinhakken
o.v.t.t.
- zou kleinhakken
- zou kleinhakken
- zou kleinhakken
- zouden kleinhakken
- zouden kleinhakken
- zouden kleinhakken
en verder
- is klein gehakt
diversen
- hak klein!
- hakt klein!
- klein gehakt
- klein hakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kleinhakken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
feinhacken | fijnhakken; hakken; kleinhakken | |
hacken | fijnhakken; hakken; kleinhakken | bomen kappen; hakken; houwen; in stukken hakken; kappen; kletteren; omhakken; rammelen; schoffelen; vellen; wieden |
hobeln | fijnhakken; hakken; kleinhakken |