Schwedisch
Detailübersetzungen für få grepp (Schwedisch) ins Niederländisch
få grepp: (*Wort und Satz getrennt)
- få: mogen; willen; moeten; halen; pakken; believen; weinig; luttel; opdoen; oplopen; onverlangd krijgen
- grepp: vastpakken; beetnemen; beetpakken; handel; handvat; greep; hendel; handgreep
- greppa: begrijpen; inzien; snappen; met het verstand vatten; grijpen; vastpakken; vastklampen; aanklampen; beetpakken; beetgrijpen