Übersicht
Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
fastslå:
-
Wiktionary:
fastslå → vastspijkeren -
Synonyms for "fastslå":
belägga; stadfästa; stifta; befästa; avgöra; fastställa; bestämma; klubba; spika
-
Wiktionary:
Schwedisch
Detailübersetzungen für fastslå (Schwedisch) ins Niederländisch
fastslå: (*Wort und Satz getrennt)
- fast: hecht; stevig; degelijk; vasten; solide; abstineren; gelijkmatig; gestaag
- slå: slaan; bonken; rammen; hameren; een klap geven; succes; hit; topper; kraker; klapper; treffer; schlager; succesnummer; successtuk; kasstuk; frapperen; timmeren; meppen; hengsten; hard slaan; grijpen; kwetsen; maaien; toeslaan; krenken; dichtslaan; fijnwrijven; dichtwerpen; een opdonder verkopen
- söl: getreuzel; geaarzel; getalm
- säl: zeehond; rob; zeerob
- slö: log; slaperig; sloom; loom; gezapig; versuft; lijzig; suffig; bezadigd; lodderig; dommelig; langzaam; traag; slap; lusteloos; futloos; energieloos; lamlendig; landerig; zouteloos
- fäst: vastzittend; aan elkaar zittend
fastslå:
Synonyms for "fastslå":
Wiktionary Übersetzungen für fastslå:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • fastslå | → vastspijkeren | ↔ festnageln — (transitiv) Gegenstand durch Einschlagen von einem oder mehreren Nagel dauerhaft verbinden |