Niederländisch
Detailübersetzungen für zwetsen (Niederländisch) ins Schwedisch
zwetsen:
-
zwetsen (kletspraat verkopen; lullen; zwammen; zeveren)
Konjugationen für zwetsen:
o.t.t.
- zwets
- zwetst
- zwetst
- zwetsen
- zwetsen
- zwetsen
o.v.t.
- zwetste
- zwetste
- zwetste
- zwetsten
- zwetsten
- zwetsten
v.t.t.
- heb gezwetst
- hebt gezwetst
- heeft gezwetst
- hebben gezwetst
- hebben gezwetst
- hebben gezwetst
v.v.t.
- had gezwetst
- had gezwetst
- had gezwetst
- hadden gezwetst
- hadden gezwetst
- hadden gezwetst
o.t.t.t.
- zal zwetsen
- zult zwetsen
- zal zwetsen
- zullen zwetsen
- zullen zwetsen
- zullen zwetsen
o.v.t.t.
- zou zwetsen
- zou zwetsen
- zou zwetsen
- zouden zwetsen
- zouden zwetsen
- zouden zwetsen
diversen
- zwets!
- zwetst!
- gezwetst
- zwetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zwetsen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flamsa | kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen | |
prata smörja | kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen | |
svamla | kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen | |
tramsa | kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen |