Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. zachtmaken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für zachtmaken (Niederländisch) ins Schwedisch

zachtmaken:

zachtmaken Verb (maak zacht, maakt zacht, maakte zacht, maakten zacht, zacht gemaakt)

  1. zachtmaken (ontharden; verweken)
    mjuka upp
    • mjuka upp Verb (mjukar upp, mjukade upp, mjukat upp)
  2. zachtmaken (week maken; ontharden; weken; verweken; in de week zetten)
    blöta igenom; låta blöta igenom

Konjugationen für zachtmaken:

o.t.t.
  1. maak zacht
  2. maakt zacht
  3. maakt zacht
  4. maken zacht
  5. maken zacht
  6. maken zacht
o.v.t.
  1. maakte zacht
  2. maakte zacht
  3. maakte zacht
  4. maakten zacht
  5. maakten zacht
  6. maakten zacht
v.t.t.
  1. heb zacht gemaakt
  2. hebt zacht gemaakt
  3. heeft zacht gemaakt
  4. hebben zacht gemaakt
  5. hebben zacht gemaakt
  6. hebben zacht gemaakt
v.v.t.
  1. had zacht gemaakt
  2. had zacht gemaakt
  3. had zacht gemaakt
  4. hadden zacht gemaakt
  5. hadden zacht gemaakt
  6. hadden zacht gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal zachtmaken
  2. zult zachtmaken
  3. zal zachtmaken
  4. zullen zachtmaken
  5. zullen zachtmaken
  6. zullen zachtmaken
o.v.t.t.
  1. zou zachtmaken
  2. zou zachtmaken
  3. zou zachtmaken
  4. zouden zachtmaken
  5. zouden zachtmaken
  6. zouden zachtmaken
diversen
  1. maak zacht!
  2. maakt zacht!
  3. zacht gemaakt
  4. zachtmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für zachtmaken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blöta igenom in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken doorweken; inweken
låta blöta igenom in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
mjuka upp ontharden; verweken; zachtmaken vertederen