Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vooruitbetalen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vooruitbetalen (Niederländisch) ins Schwedisch

vooruitbetalen:

vooruitbetalen Verb (betaal vooruit, betaalt vooruit, betaalde vooruit, betaalden vooruit, vooruitbetaald)

  1. vooruitbetalen
    förskottsbetala; betala i förskott
    • förskottsbetala Verb (förskottsbetalar, förskottsbetalade, förskottsbetalat)
    • betala i förskott Verb (betalar i förskott, betalade i förskott, betalat i förskott)

Konjugationen für vooruitbetalen:

o.t.t.
  1. betaal vooruit
  2. betaalt vooruit
  3. betaalt vooruit
  4. betalen vooruit
  5. betalen vooruit
  6. betalen vooruit
o.v.t.
  1. betaalde vooruit
  2. betaalde vooruit
  3. betaalde vooruit
  4. betaalden vooruit
  5. betaalden vooruit
  6. betaalden vooruit
v.t.t.
  1. heb vooruitbetaald
  2. hebt vooruitbetaald
  3. heeft vooruitbetaald
  4. hebben vooruitbetaald
  5. hebben vooruitbetaald
  6. hebben vooruitbetaald
v.v.t.
  1. had vooruitbetaald
  2. had vooruitbetaald
  3. had vooruitbetaald
  4. hadden vooruitbetaald
  5. hadden vooruitbetaald
  6. hadden vooruitbetaald
o.t.t.t.
  1. zal vooruitbetalen
  2. zult vooruitbetalen
  3. zal vooruitbetalen
  4. zullen vooruitbetalen
  5. zullen vooruitbetalen
  6. zullen vooruitbetalen
o.v.t.t.
  1. zou vooruitbetalen
  2. zou vooruitbetalen
  3. zou vooruitbetalen
  4. zouden vooruitbetalen
  5. zouden vooruitbetalen
  6. zouden vooruitbetalen
diversen
  1. betaal vooruit!
  2. betaalt vooruit!
  3. vooruitbetaald
  4. vooruitbetalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vooruitbetalen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
betala i förskott vooruitbetalen
förskottsbetala vooruitbetalen