Niederländisch
Detailübersetzungen für verbeuzelen (Niederländisch) ins Schwedisch
verbeuzelen:
-
verbeuzelen (verknoeien; verlummelen)
Konjugationen für verbeuzelen:
o.t.t.
- verbeuzel
- verbeuzelt
- verbeuzelt
- verbeuzelen
- verbeuzelen
- verbeuzelen
o.v.t.
- verbeuzelde
- verbeuzelde
- verbeuzelde
- verbeuzelden
- verbeuzelden
- verbeuzelden
v.t.t.
- heb verbeuzeld
- hebt verbeuzeld
- heeft verbeuzeld
- hebben verbeuzeld
- hebben verbeuzeld
- hebben verbeuzeld
v.v.t.
- had verbeuzeld
- had verbeuzeld
- had verbeuzeld
- hadden verbeuzeld
- hadden verbeuzeld
- hadden verbeuzeld
o.t.t.t.
- zal verbeuzelen
- zult verbeuzelen
- zal verbeuzelen
- zullen verbeuzelen
- zullen verbeuzelen
- zullen verbeuzelen
o.v.t.t.
- zou verbeuzelen
- zou verbeuzelen
- zou verbeuzelen
- zouden verbeuzelen
- zouden verbeuzelen
- zouden verbeuzelen
diversen
- verbeuzel!
- verbeuzelt!
- verbeuzeld
- verbeuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbeuzelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kasta bort | weggooien | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kasta bort | verbeuzelen; verknoeien; verlummelen | afdanken; afsmijten; afwerpen; ecarteren; verwijderen; weggooien; wegsmijten |
slösa bort | verbeuzelen; verknoeien; verlummelen | opmaken; potverteren; versjacheren |