Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. totstandbrengen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für totstandbrengen (Niederländisch) ins Schwedisch

totstandbrengen:

totstandbrengen Verb (breng totstand, brengt totstand, bracht totstand, brachten totstand, totstandgebracht)

  1. totstandbrengen
    fullborda; utföra; verkställa
    • fullborda Verb (fullbordar, fullbordade, fullbordat)
    • utföra Verb (utför, utförde, utfört)
    • verkställa Verb (verkställer, verkställde, verkställt)

Konjugationen für totstandbrengen:

o.t.t.
  1. breng totstand
  2. brengt totstand
  3. brengt totstand
  4. brengen totstand
  5. brengen totstand
  6. brengen totstand
o.v.t.
  1. bracht totstand
  2. bracht totstand
  3. bracht totstand
  4. brachten totstand
  5. brachten totstand
  6. brachten totstand
v.t.t.
  1. heb totstandgebracht
  2. hebt totstandgebracht
  3. heeft totstandgebracht
  4. hebben totstandgebracht
  5. hebben totstandgebracht
  6. hebben totstandgebracht
v.v.t.
  1. had totstandgebracht
  2. had totstandgebracht
  3. had totstandgebracht
  4. hadden totstandgebracht
  5. hadden totstandgebracht
  6. hadden totstandgebracht
o.t.t.t.
  1. zal totstandbrengen
  2. zult totstandbrengen
  3. zal totstandbrengen
  4. zullen totstandbrengen
  5. zullen totstandbrengen
  6. zullen totstandbrengen
o.v.t.t.
  1. zou totstandbrengen
  2. zou totstandbrengen
  3. zou totstandbrengen
  4. zouden totstandbrengen
  5. zouden totstandbrengen
  6. zouden totstandbrengen
en verder
  1. ben totstandgebracht
  2. bent totstandgebracht
  3. is totstandgebracht
  4. zijn totstandgebracht
  5. zijn totstandgebracht
  6. zijn totstandgebracht
diversen
  1. breng totstand!
  2. brengt totstand!
  3. totstandgebracht
  4. totstandbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für totstandbrengen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
utföra gehoor; gevolg; gevolg geven aan
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fullborda totstandbrengen aankomen; eindigen; finishen; ten einde zijn
utföra totstandbrengen bedingen; bewerkstelligen; doen; fixen; handelen; klaarspelen; kwijten; lappen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; voltrekken; voor elkaar krijgen; zich voltrekken
verkställa totstandbrengen doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten