Niederländisch
Detailübersetzungen für terugdraaien (Niederländisch) ins Schwedisch
terugdraaien:
-
terugdraaien (teniet doen; opheffen; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
-
terugdraaien (terugschroeven)
-
terugdraaien
Konjugationen für terugdraaien:
o.t.t.
- draai terug
- draait terug
- draait terug
- draaien terug
- draaien terug
- draaien terug
o.v.t.
- draaide terug
- draaide terug
- draaide terug
- draaiden terug
- draaiden terug
- draaiden terug
v.t.t.
- heb teruggedraaid
- hebt teruggedraaid
- heeft teruggedraaid
- hebben teruggedraaid
- hebben teruggedraaid
- hebben teruggedraaid
v.v.t.
- had teruggedraaid
- had teruggedraaid
- had teruggedraaid
- hadden teruggedraaid
- hadden teruggedraaid
- hadden teruggedraaid
o.t.t.t.
- zal terugdraaien
- zult terugdraaien
- zal terugdraaien
- zullen terugdraaien
- zullen terugdraaien
- zullen terugdraaien
o.v.t.t.
- zou terugdraaien
- zou terugdraaien
- zou terugdraaien
- zouden terugdraaien
- zouden terugdraaien
- zouden terugdraaien
en verder
- ben teruggedraaid
- bent teruggedraaid
- is teruggedraaid
- zijn teruggedraaid
- zijn teruggedraaid
- zijn teruggedraaid
diversen
- draai terug!
- draait terug!
- teruggedraaid
- terugdraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze