Niederländisch
Detailübersetzungen für tegoed doen (Niederländisch) ins Schwedisch
tegoed doen:
-
tegoed doen (laven; lenigen; lessen)
-
tegoed doen (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; eten; opeten; schrokken)
Konjugationen für tegoed doen:
o.t.t.
- doe tegoed
- doet tegoed
- doet tegoed
- doen tegoed
- doen tegoed
- doen tegoed
o.v.t.
- deed tegoed
- deed tegoed
- deed tegoed
- deden tegoed
- deden tegoed
- deden tegoed
v.t.t.
- heb tegoed gedaan
- hebt tegoed gedaan
- heeft tegoed gedaan
- hebben tegoed gedaan
- hebben tegoed gedaan
- hebben tegoed gedaan
v.v.t.
- had tegoed gedaan
- had tegoed gedaan
- had tegoed gedaan
- hadden tegoed gedaan
- hadden tegoed gedaan
- hadden tegoed gedaan
o.t.t.t.
- zal tegoed doen
- zult tegoed doen
- zal tegoed doen
- zullen tegoed doen
- zullen tegoed doen
- zullen tegoed doen
o.v.t.t.
- zou tegoed doen
- zou tegoed doen
- zou tegoed doen
- zouden tegoed doen
- zouden tegoed doen
- zouden tegoed doen
en verder
- ben tegoed gedaan
- bent tegoed gedaan
- is tegoed gedaan
- zijn tegoed gedaan
- zijn tegoed gedaan
- zijn tegoed gedaan
diversen
- doe tegoed!
- doet tegoed!
- tegoed gedaan
- tegoed doend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze