Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. snoevend:
  2. snoeven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für snoevend (Niederländisch) ins Schwedisch

snoevend:

snoevend Adjektiv

  1. snoevend (opschepperig; pocherig; brallerig; grootsprakerig)
    skrytsamt; skrytsam

Übersetzung Matrix für snoevend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skrytsam brallerig; grootsprakerig; opschepperig; pocherig; snoevend
skrytsamt brallerig; grootsprakerig; opschepperig; pocherig; snoevend

snoevend form of snoeven:

snoeven Verb (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)

  1. snoeven (opscheppen; grootspreken; opsnijden)
    överdriva; skryta; skrävla
    • överdriva Verb (överdrivar, överdrivade, överdrivat)
    • skryta Verb (skryter, skröt, sktutit)
    • skrävla Verb (skrävlar, skrävlade, skrävlat)

Konjugationen für snoeven:

o.t.t.
  1. snoef
  2. snoeft
  3. snoeft
  4. snoeven
  5. snoeven
  6. snoeven
o.v.t.
  1. snoefte
  2. snoefte
  3. snoefte
  4. snoeften
  5. snoeften
  6. snoeften
v.t.t.
  1. heb gesnoefd
  2. hebt gesnoefd
  3. heeft gesnoefd
  4. hebben gesnoefd
  5. hebben gesnoefd
  6. hebben gesnoefd
v.v.t.
  1. had gesnoefd
  2. had gesnoefd
  3. had gesnoefd
  4. hadden gesnoefd
  5. hadden gesnoefd
  6. hadden gesnoefd
o.t.t.t.
  1. zal snoeven
  2. zult snoeven
  3. zal snoeven
  4. zullen snoeven
  5. zullen snoeven
  6. zullen snoeven
o.v.t.t.
  1. zou snoeven
  2. zou snoeven
  3. zou snoeven
  4. zouden snoeven
  5. zouden snoeven
  6. zouden snoeven
en verder
  1. ben gesnoefd
  2. bent gesnoefd
  3. is gesnoefd
  4. zijn gesnoefd
  5. zijn gesnoefd
  6. zijn gesnoefd
diversen
  1. snoef!
  2. snoeft!
  3. gesnoefd
  4. snoevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für snoeven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skryta grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven bluffen; bogen; brallen; grootspreken; opscheppen; zich kunnen beroemen op
skrävla grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven bogen; brallen; grootspreken; opscheppen; zich kunnen beroemen op
överdriva grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven aandikken; breed uitmeten; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven; uitweiden