Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. snaaien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für snaaien (Niederländisch) ins Schwedisch

snaaien:

snaaien Verb (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)

  1. snaaien (wegkapen; grissen; grijpen; )
    ta ifrån; knycka bort
    • ta ifrån Verb (tar ifrån, tog ifrån, tagit ifrån)
    • knycka bort Verb (knycker bort, knyckte bort, knyckt bort)
  2. snaaien (stelen; pikken; verdonkeremanen; )
    stjäla
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
  3. snaaien (stelen; gappen; wegpikken; weggraaien)
    stjäla; sno; rycka; knycka
    • stjäla Verb (stjäler, stal, stulit)
    • sno Verb (snor, snodde, snott)
    • rycka Verb (rycker, ryckte, ryckt)
    • knycka Verb (knycker, knyckte, knyckt)

Konjugationen für snaaien:

o.t.t.
  1. snaai
  2. snaait
  3. snaait
  4. snaaien
  5. snaaien
  6. snaaien
o.v.t.
  1. snaaide
  2. snaaide
  3. snaaide
  4. snaaiden
  5. snaaiden
  6. snaaiden
v.t.t.
  1. heb gesnaaid
  2. hebt gesnaaid
  3. heeft gesnaaid
  4. hebben gesnaaid
  5. hebben gesnaaid
  6. hebben gesnaaid
v.v.t.
  1. had gesnaaid
  2. had gesnaaid
  3. had gesnaaid
  4. hadden gesnaaid
  5. hadden gesnaaid
  6. hadden gesnaaid
o.t.t.t.
  1. zal snaaien
  2. zult snaaien
  3. zal snaaien
  4. zullen snaaien
  5. zullen snaaien
  6. zullen snaaien
o.v.t.t.
  1. zou snaaien
  2. zou snaaien
  3. zou snaaien
  4. zouden snaaien
  5. zouden snaaien
  6. zouden snaaien
en verder
  1. ben gesnaaid
  2. bent gesnaaid
  3. is gesnaaid
  4. zijn gesnaaid
  5. zijn gesnaaid
  6. zijn gesnaaid
diversen
  1. snaai!
  2. snaait!
  3. gesnaaid
  4. snaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für snaaien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
knycka gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
knycka bort graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
rycka gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken rukken; trekken; wegrukken; zich wringen
sno gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; kroelen; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
stjäla achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; afsnoepen; gappen; inpikken; jatten; ladelichten; ontstelen; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
ta ifrån graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen