Niederländisch
Detailübersetzungen für smikkelen (Niederländisch) ins Schwedisch
smikkelen:
-
smikkelen (smullen; savoureren; lekker eten)
Konjugationen für smikkelen:
o.t.t.
- smikkel
- smikkelt
- smikkelt
- smikkelen
- smikkelen
- smikkelen
o.v.t.
- smikkelde
- smikkelde
- smikkelde
- smikkelden
- smikkelden
- smikkelden
v.t.t.
- heb gesmikkeld
- hebt gesmikkeld
- heeft gesmikkeld
- hebben gesmikkeld
- hebben gesmikkeld
- hebben gesmikkeld
v.v.t.
- had gesmikkeld
- had gesmikkeld
- had gesmikkeld
- hadden gesmikkeld
- hadden gesmikkeld
- hadden gesmikkeld
o.t.t.t.
- zal smikkelen
- zult smikkelen
- zal smikkelen
- zullen smikkelen
- zullen smikkelen
- zullen smikkelen
o.v.t.t.
- zou smikkelen
- zou smikkelen
- zou smikkelen
- zouden smikkelen
- zouden smikkelen
- zouden smikkelen
en verder
- ben gesmikkeld
- bent gesmikkeld
- is gesmikkeld
- zijn gesmikkeld
- zijn gesmikkeld
- zijn gesmikkeld
diversen
- smikkel!
- smikkelt!
- gesmikkeld
- smikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für smikkelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
festa | lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen | smullen |
fira | lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen | celebreren; feesten; feestvieren; laten vieren; vieren |