Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für situeren (Niederländisch) ins Schwedisch
situeren:
-
situeren (plaatsen; zich afspelen)
Konjugationen für situeren:
o.t.t.
- situeer
- situeert
- situeert
- situeren
- situeren
- situeren
o.v.t.
- situeerde
- situeerde
- situeerde
- situeerden
- situeerden
- situeerden
v.t.t.
- heb gesitueerd
- hebt gesitueerd
- heeft gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
v.v.t.
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
o.t.t.t.
- zal situeren
- zult situeren
- zal situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
o.v.t.t.
- zou situeren
- zou situeren
- zou situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
en verder
- ben gesitueerd
- bent gesitueerd
- is gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
diversen
- situeer!
- situeert!
- gesitueerd
- situerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für situeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anlägga | plaatsen; situeren; zich afspelen | omdoen |
lägga | plaatsen; situeren; zich afspelen | bijzetten; deponeren; inklinken; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten |
placera | plaatsen; situeren; zich afspelen | bijzetten; deponeren; inklinken; koloniseren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; settelen; vestigen; wegleggen; zetten |
ställa | plaatsen; situeren; zich afspelen | bijzetten; deponeren; inklinken; leggen; neerzetten; op stal zetten; plaatsen; zetten |
sätta | plaatsen; situeren; zich afspelen | bijzetten; inklinken; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten |