Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für schenken (Niederländisch) ins Schwedisch
schenken:
-
schenken (cadeau geven; cadeau doen)
-
schenken (doneren; geven)
-
schenken (gieten; uitstorten)
-
schenken (verstrekken; verlenen; geven)
-
schenken (bijgieten; serveren; inschenken; tappen; intappen)
Konjugationen für schenken:
o.t.t.
- schenk
- schenkt
- schenkt
- schenken
- schenken
- schenken
o.v.t.
- schonk
- schonk
- schonk
- schonken
- schonken
- schonken
v.t.t.
- heb geschonken
- hebt geschonken
- heeft geschonken
- hebben geschonken
- hebben geschonken
- hebben geschonken
v.v.t.
- had geschonken
- had geschonken
- had geschonken
- hadden geschonken
- hadden geschonken
- hadden geschonken
o.t.t.t.
- zal schenken
- zult schenken
- zal schenken
- zullen schenken
- zullen schenken
- zullen schenken
o.v.t.t.
- zou schenken
- zou schenken
- zou schenken
- zouden schenken
- zouden schenken
- zouden schenken
en verder
- ben geschonken
- bent geschonken
- is geschonken
- zijn geschonken
- zijn geschonken
- zijn geschonken
diversen
- schenk!
- schenkt!
- geschonken
- schenkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schenken:
Synonyms for "schenken":
Antonyme für "schenken":
Verwandte Definitionen für "schenken":
Wiktionary Übersetzungen für schenken:
schenken
Cross Translation:
verb
-
geven
- schenken → ge
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schenken | → skänka; donera | ↔ gift — (transitive) To give as a gift |
• schenken | → skänka; ge; giva | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• schenken | → gjuta; hälla; stöpa | ↔ verser — Traductions à trier suivant le sens |