Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. schenken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schenken (Niederländisch) ins Schwedisch

schenken:

schenken Verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)

  1. schenken (cadeau geven; cadeau doen)
    ge en present
    • ge en present Verb (ger en present, gav en present, givit en present)
  2. schenken (doneren; geven)
    donera; skänka; ge
    • donera Verb (donerar, donerade, donerat)
    • skänka Verb (skänker, skänkte, skänkt)
    • ge Verb (ger, gav, givit)
  3. schenken (gieten; uitstorten)
    stänka; hälla
    • stänka Verb (stänker, stänkte, stänkt)
    • hälla Verb (häller, hällde, hällt)
  4. schenken (verstrekken; verlenen; geven)
    leverera; förse; lämna över; dela ut; tillföra
    • leverera Verb (levererar, levererade, levererat)
    • förse Verb (förser, försåg, försett)
    • lämna över Verb (lämnar över, lämnade över, lämnat över)
    • dela ut Verb (delar ut, delade ut, delat ut)
    • tillföra Verb (tillförar, tillförade, tillförat)
  5. schenken (bijgieten; serveren; inschenken; tappen; intappen)
    hälla på mera
    • hälla på mera Verb (häller på mera, hällde på mera, hällt på mera)

Konjugationen für schenken:

o.t.t.
  1. schenk
  2. schenkt
  3. schenkt
  4. schenken
  5. schenken
  6. schenken
o.v.t.
  1. schonk
  2. schonk
  3. schonk
  4. schonken
  5. schonken
  6. schonken
v.t.t.
  1. heb geschonken
  2. hebt geschonken
  3. heeft geschonken
  4. hebben geschonken
  5. hebben geschonken
  6. hebben geschonken
v.v.t.
  1. had geschonken
  2. had geschonken
  3. had geschonken
  4. hadden geschonken
  5. hadden geschonken
  6. hadden geschonken
o.t.t.t.
  1. zal schenken
  2. zult schenken
  3. zal schenken
  4. zullen schenken
  5. zullen schenken
  6. zullen schenken
o.v.t.t.
  1. zou schenken
  2. zou schenken
  3. zou schenken
  4. zouden schenken
  5. zouden schenken
  6. zouden schenken
en verder
  1. ben geschonken
  2. bent geschonken
  3. is geschonken
  4. zijn geschonken
  5. zijn geschonken
  6. zijn geschonken
diversen
  1. schenk!
  2. schenkt!
  3. geschonken
  4. schenkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für schenken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skänka donatie; gift; schenking
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dela ut geven; schenken; verlenen; verstrekken distribueren; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; toedienen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verstrekken
donera doneren; geven; schenken
förse geven; schenken; verlenen; verstrekken gerieven; verschaffen; verstrekken
ge doneren; geven; schenken aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; komen tot; leveren; overgeven; overhandigen; reiken; rondbrengen; thuisbezorgen; toesteken
ge en present cadeau doen; cadeau geven; schenken
hälla gieten; schenken; uitstorten
hälla på mera bijgieten; inschenken; intappen; schenken; serveren; tappen
leverera geven; schenken; verlenen; verstrekken aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inleveren; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren
lämna över geven; schenken; verlenen; verstrekken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
skänka doneren; geven; schenken
stänka gieten; schenken; uitstorten bespatten; bespetteren; besprenkelen; klateren; rondstrooien; sprenkelen; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
tillföra geven; schenken; verlenen; verstrekken bevoorraden
- geven; weggeven

Synonyms for "schenken":


Antonyme für "schenken":


Verwandte Definitionen für "schenken":

  1. aan iemand overhandigen die het mag houden1
    • hij heeft mij een gouden horloge geschonken1
  2. overgieten in iets anders1
    • hij schonk mijn kopje nog eens vol1

Wiktionary Übersetzungen für schenken:

schenken
verb
  1. geven
    • schenkenge

Cross Translation:
FromToVia
schenken skänka; donera gift — (transitive) To give as a gift
schenken skänka; ge; giva donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
schenken gjuta; hälla; stöpa verser — Traductions à trier suivant le sens

Verwandte Übersetzungen für schenken