Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für ruk (Niederländisch) ins Schwedisch
ruk:
Übersetzung Matrix für ruk:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
drag | haal; ruk; trek | aantrekken; gelaatstrek; haal; haaltje; schaakstukverplaatsing; straktrekken; teugen; tochtwinden; trekje; trekje aan een sigaret; zet |
ryck | haal; ruk; trek |
Verwandte Wörter für "ruk":
rukken:
-
rukken (trekken)
Konjugationen für rukken:
o.t.t.
- ruk
- rukt
- rukt
- rukken
- rukken
- rukken
o.v.t.
- rukte
- rukte
- rukte
- rukten
- rukten
- rukten
v.t.t.
- heb gerukt
- hebt gerukt
- heeft gerukt
- hebben gerukt
- hebben gerukt
- hebben gerukt
v.v.t.
- had gerukt
- had gerukt
- had gerukt
- hadden gerukt
- hadden gerukt
- hadden gerukt
o.t.t.t.
- zal rukken
- zult rukken
- zal rukken
- zullen rukken
- zullen rukken
- zullen rukken
o.v.t.t.
- zou rukken
- zou rukken
- zou rukken
- zouden rukken
- zouden rukken
- zouden rukken
en verder
- ben gerukt
- bent gerukt
- is gerukt
- zijn gerukt
- zijn gerukt
- zijn gerukt
diversen
- ruk!
- rukt!
- gerukt
- rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für rukken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
draga | rukken; trekken | dreggen; lenen; ontlenen; sjouwen; sleuren; torsen; touwtrekken; worstelen; zeulen |
rycka | rukken; trekken | gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken; wegrukken; zich wringen |
slänga | rukken; trekken | eruit werken; keilen; kelderen; ontdoen; smijten; sodemieteren; zakken; zich van iets ontdoen |