Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für opzwepen (Niederländisch) ins Schwedisch
opzwepen:
-
opzwepen (sterk prikkelen; aanzetten)
Konjugationen für opzwepen:
o.t.t.
- zweep op
- zweept op
- zweept op
- zwepen op
- zwepen op
- zwepen op
o.v.t.
- zweepte op
- zweepte op
- zweepte op
- zweepten op
- zweepten op
- zweepten op
v.t.t.
- heb opgezweept
- hebt opgezweept
- heeft opgezweept
- hebben opgezweept
- hebben opgezweept
- hebben opgezweept
v.v.t.
- had opgezweept
- had opgezweept
- had opgezweept
- hadden opgezweept
- hadden opgezweept
- hadden opgezweept
o.t.t.t.
- zal opzwepen
- zult opzwepen
- zal opzwepen
- zullen opzwepen
- zullen opzwepen
- zullen opzwepen
o.v.t.t.
- zou opzwepen
- zou opzwepen
- zou opzwepen
- zouden opzwepen
- zouden opzwepen
- zouden opzwepen
en verder
- ben opgezweept
- bent opgezweept
- is opgezweept
- zijn opgezweept
- zijn opgezweept
- zijn opgezweept
diversen
- zweep op!
- zweept op!
- opgezweept
- opzwepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opzwepen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
driva på | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen | aandrijven; aansporen; aanzetten tot; instigeren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren |
hetsa | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken |
jaga på | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen | |
piska på | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen | |
skynda på | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen | ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden |