Niederländisch
Detailübersetzungen für openbreken (Niederländisch) ins Schwedisch
openbreken:
-
openbreken (kraken; losbreken)
-
openbreken (openleggen)
Konjugationen für openbreken:
o.t.t.
- breek open
- breekt open
- breekt open
- breken open
- breken open
- breken open
o.v.t.
- brak open
- brak open
- brak open
- braken open
- braken open
- braken open
v.t.t.
- heb opengebroken
- hebt opengebroken
- heeft opengebroken
- hebben opengebroken
- hebben opengebroken
- hebben opengebroken
v.v.t.
- had opengebroken
- had opengebroken
- had opengebroken
- hadden opengebroken
- hadden opengebroken
- hadden opengebroken
o.t.t.t.
- zal openbreken
- zult openbreken
- zal openbreken
- zullen openbreken
- zullen openbreken
- zullen openbreken
o.v.t.t.
- zou openbreken
- zou openbreken
- zou openbreken
- zouden openbreken
- zouden openbreken
- zouden openbreken
en verder
- is opengebroken
- zijn opengebroken
diversen
- breek open!
- breekt open!
- opengebroken
- openbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für openbreken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bryta upp | opbreken | |
dra upp | op komen zetten | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bryta upp | kraken; losbreken; openbreken | afronden; completeren; gaan; heengaan; laatste gedeelte afmaken; opbreken; opensperren; opstappen; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan; vertrekken; weggaan |
dra upp | openbreken; openleggen | hijsen; hoger draaien; lichten; met een takel ophijsen; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven trekken; naar boven voeren; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdraaien; omhooghalen; omhoogrennen; omhoogrukken; omhoogsnellen; omhoogtrekken; opdraaien; ophijsen; takelen |