Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für nivelleren (Niederländisch) ins Schwedisch
nivelleren:
-
nivelleren (vlak maken; gelijkmaken)
Konjugationen für nivelleren:
o.t.t.
- nivelleer
- nivelleert
- nivelleert
- nivelleren
- nivelleren
- nivelleren
o.v.t.
- nivelleerde
- nivelleerde
- nivelleerde
- nivelleerden
- nivelleerden
- nivelleerden
v.t.t.
- heb genivelleerd
- hebt genivelleerd
- heeft genivelleerd
- hebben genivelleerd
- hebben genivelleerd
- hebben genivelleerd
v.v.t.
- had genivelleerd
- had genivelleerd
- had genivelleerd
- hadden genivelleerd
- hadden genivelleerd
- hadden genivelleerd
o.t.t.t.
- zal nivelleren
- zult nivelleren
- zal nivelleren
- zullen nivelleren
- zullen nivelleren
- zullen nivelleren
o.v.t.t.
- zou nivelleren
- zou nivelleren
- zou nivelleren
- zouden nivelleren
- zouden nivelleren
- zouden nivelleren
en verder
- is genivelleerd
- zijn genivelleerd
diversen
- nivelleer!
- nivelleert!
- genivelleerd
- nivellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
nivelleren (gelijkmaken)
Übersetzung Matrix für nivelleren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
jämna ut | gelijkmaken; nivelleren | equatie; gelijkmaking; vereffening |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
göra jämn | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | |
jämna | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | afdoen; afhandelen; afplatten; afstrijken; beslechten; effenen; egaliseren; gelijk trekken; gelijkmaken; gladmaken; lepel afstrijken; planeren; platmaken; rechtmaken; twist uit de weg ruimen |
jämna ut | vereffenen; verrekenen | |
släta ut | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; rechtmaken |
utjämna | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | balanceren; evenaren; gelijk trekken; in evenwicht brengen; planeren; uitbalanceren |