Niederländisch
Detailübersetzungen für narekenen (Niederländisch) ins Schwedisch
narekenen:
-
narekenen (controleren; natellen)
Konjugationen für narekenen:
o.t.t.
- reken na
- rekent na
- rekent na
- rekenen na
- rekenen na
- rekenen na
o.v.t.
- rekende na
- rekende na
- rekende na
- rekenden na
- rekenden na
- rekenden na
v.t.t.
- heb nagerekend
- hebt nagerekend
- heeft nagerekend
- hebben nagerekend
- hebben nagerekend
- hebben nagerekend
v.v.t.
- had nagerekend
- had nagerekend
- had nagerekend
- hadden nagerekend
- hadden nagerekend
- hadden nagerekend
o.t.t.t.
- zal narekenen
- zult narekenen
- zal narekenen
- zullen narekenen
- zullen narekenen
- zullen narekenen
o.v.t.t.
- zou narekenen
- zou narekenen
- zou narekenen
- zouden narekenen
- zouden narekenen
- zouden narekenen
diversen
- reken na!
- rekent na!
- nagerekend
- narekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für narekenen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kontrollera | controleren | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kontrollera | controleren; narekenen; natellen | bedwingen; beproeven; beteugelen; controleren; examineren; in bedwang houden; inspecteren; keuren; onder controle hebben; onder gezag brengen; onderwerpen; onderzoeken; overhoren; schouwen; testen; toetsen |