Niederländisch
Detailübersetzungen für napraten (Niederländisch) ins Schwedisch
napraten:
-
napraten (nazeggen; herhalen; nabouwen; echoën)
-
napraten (doorpraten na afloop)
Konjugationen für napraten:
o.t.t.
- praat na
- praat na
- praat na
- praten na
- praten na
- praten na
o.v.t.
- praatte na
- praatte na
- praatte na
- praatten na
- praatten na
- praatten na
v.t.t.
- heb nagepraat
- hebt nagepraat
- heeft nagepraat
- hebben nagepraat
- hebben nagepraat
- hebben nagepraat
v.v.t.
- had nagepraat
- had nagepraat
- had nagepraat
- hadden nagepraat
- hadden nagepraat
- hadden nagepraat
o.t.t.t.
- zal napraten
- zult napraten
- zal napraten
- zullen napraten
- zullen napraten
- zullen napraten
o.v.t.t.
- zou napraten
- zou napraten
- zou napraten
- zouden napraten
- zouden napraten
- zouden napraten
en verder
- ben nagepraat
- bent nagepraat
- is nagepraat
- zijn nagepraat
- zijn nagepraat
- zijn nagepraat
diversen
- praat na!
- praat na!
- nagepraat
- napratend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für napraten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
eka | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | echoën; galmen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen |
prata på | doorpraten na afloop; napraten | |
säga efter | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | |
upprepa | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen | declameren; herhalen; hoogdravend praten; navertellen; oreren |