Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für lusten (Niederländisch) ins Schwedisch
lusten:
-
lusten (houden van; lekker vinden)
Konjugationen für lusten:
o.t.t.
- lust
- lust
- lust
- lusten
- lusten
- lusten
o.v.t.
- lustte
- lustte
- lustte
- lustten
- lustten
- lustten
v.t.t.
- heb gelust
- hebt gelust
- heeft gelust
- hebben gelust
- hebben gelust
- hebben gelust
v.v.t.
- had gelust
- had gelust
- had gelust
- hadden gelust
- hadden gelust
- hadden gelust
o.t.t.t.
- zal lusten
- zult lusten
- zal lusten
- zullen lusten
- zullen lusten
- zullen lusten
o.v.t.t.
- zou lusten
- zou lusten
- zou lusten
- zouden lusten
- zouden lusten
- zouden lusten
diversen
- lust!
- lust!
- gelust
- lustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de lusten (genietingen)
Übersetzung Matrix für lusten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
luster | genietingen; lusten; wellusten | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gilla | houden van; lekker vinden; lusten | amuseren; genieten; genot hebben van |
tycka om | houden van; lekker vinden; lusten | aanstaan; amuseren; behagen; bevallen; gelieven; genieten; genieten van; genot hebben van; plezieren |
vara förtjust i | houden van; lekker vinden; lusten |
Verwandte Wörter für "lusten":
lusten form of lust:
-
de lust (genot; drift; genoegen; wellust)
-
de lust (heftig verlangen; begeerte)
-
de lust (eetlust; zin; trek)
-
de lust (plezier; genoegen; pret; genot; leut; jool)
-
de lust (seksuele begeerte; drift)
-
de lust (verlangen; wensen; smachten; zucht; begeren)
-
de lust (geilheid; opgewondenheid; hitsigheid; zin)
Übersetzung Matrix für lust:
Verwandte Wörter für "lust":
Wiktionary Übersetzungen für lust:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lust | → lust; begär; åtrå | ↔ lust — strong desire, especially of a sexual nature |
• lust | → önskan; begär; lust | ↔ désir — Traductions à trier suivant le sens |
• lust | → passion | ↔ passion — désuet|fr Grandes douleurs, souffrance. |
• lust | → önskan | ↔ souhait — vœu, désir qu’une chose accomplir. |