Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. losknopen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für losknopen (Niederländisch) ins Schwedisch

losknopen:

losknopen Verb (knoop los, knoopt los, knoopte los, knoopten los, losgeknoopt)

  1. losknopen (ontknopen)
    ta av; släppa på; knäppa upp
    • ta av Verb (tar av, tog av, tagit av)
    • släppa på Verb (släpper på, släppte på, släppt på)
    • knäppa upp Verb (knäpper upp, knäppte upp, knäppt upp)

Konjugationen für losknopen:

o.t.t.
  1. knoop los
  2. knoopt los
  3. knoopt los
  4. knopen los
  5. knopen los
  6. knopen los
o.v.t.
  1. knoopte los
  2. knoopte los
  3. knoopte los
  4. knoopten los
  5. knoopten los
  6. knoopten los
v.t.t.
  1. heb losgeknoopt
  2. hebt losgeknoopt
  3. heeft losgeknoopt
  4. hebben losgeknoopt
  5. hebben losgeknoopt
  6. hebben losgeknoopt
v.v.t.
  1. had losgeknoopt
  2. had losgeknoopt
  3. had losgeknoopt
  4. hadden losgeknoopt
  5. hadden losgeknoopt
  6. hadden losgeknoopt
o.t.t.t.
  1. zal losknopen
  2. zult losknopen
  3. zal losknopen
  4. zullen losknopen
  5. zullen losknopen
  6. zullen losknopen
o.v.t.t.
  1. zou losknopen
  2. zou losknopen
  3. zou losknopen
  4. zouden losknopen
  5. zouden losknopen
  6. zouden losknopen
en verder
  1. ben losgeknoopt
  2. bent losgeknoopt
  3. is losgeknoopt
  4. zijn losgeknoopt
  5. zijn losgeknoopt
  6. zijn losgeknoopt
diversen
  1. knoop los!
  2. knoopt los!
  3. losgeknoopt
  4. losknopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für losknopen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
knäppa upp losknopen; ontknopen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
släppa på losknopen; ontknopen terugdraaien; terugschroeven
ta av losknopen; ontknopen beroven van; depriveren; ontdoen van; ontnemen; te kort doen