Niederländisch
Detailübersetzungen für kweken (Niederländisch) ins Schwedisch
kweken:
-
kweken (fokken; opfokken)
-
kweken (telen; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; aankweken; aanplanten; opkweken)
Konjugationen für kweken:
o.t.t.
- kweek
- kweekt
- kweekt
- kweken
- kweken
- kweken
o.v.t.
- kweekte
- kweekte
- kweekte
- kweekten
- kweekten
- kweekten
v.t.t.
- heb gekweekt
- hebt gekweekt
- heeft gekweekt
- hebben gekweekt
- hebben gekweekt
- hebben gekweekt
v.v.t.
- had gekweekt
- had gekweekt
- had gekweekt
- hadden gekweekt
- hadden gekweekt
- hadden gekweekt
o.t.t.t.
- zal kweken
- zult kweken
- zal kweken
- zullen kweken
- zullen kweken
- zullen kweken
o.v.t.t.
- zou kweken
- zou kweken
- zou kweken
- zouden kweken
- zouden kweken
- zouden kweken
en verder
- is gekweekt
diversen
- kweek!
- kweekt!
- gekweekt
- kwekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het kweken (teelt; reproductie; voortplanting; cultuur; voortbrenging; fokkerij; fok; verbouw; aanplant; aankweken; aankweek; aanfok)
-
het kweken (telen; verbouwen)