Niederländisch
Detailübersetzungen für kamperen (Niederländisch) ins Schwedisch
kamperen:
-
kamperen
Konjugationen für kamperen:
o.t.t.
- kampeer
- kampeert
- kampeert
- kamperen
- kamperen
- kamperen
o.v.t.
- kampeerde
- kampeerde
- kampeerde
- kampeerden
- kampeerden
- kampeerden
v.t.t.
- heb gekampeerd
- hebt gekampeerd
- heeft gekampeerd
- hebben gekampeerd
- hebben gekampeerd
- hebben gekampeerd
v.v.t.
- had gekampeerd
- had gekampeerd
- had gekampeerd
- hadden gekampeerd
- hadden gekampeerd
- hadden gekampeerd
o.t.t.t.
- zal kamperen
- zult kamperen
- zal kamperen
- zullen kamperen
- zullen kamperen
- zullen kamperen
o.v.t.t.
- zou kamperen
- zou kamperen
- zou kamperen
- zouden kamperen
- zouden kamperen
- zouden kamperen
diversen
- kampeer!
- kampeert!
- gekampeerd
- kamperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kamperen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kampa | kamperen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
campa | kamperen | |
Other | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
camping | kamperen |