Niederländisch
Detailübersetzungen für kaartleggen (Niederländisch) ins Schwedisch
kaartleggen:
-
kaartleggen
Konjugationen für kaartleggen:
o.t.t.
- leg kaart
- legt kaart
- legt kaart
- leggen kaart
- leggen kaart
- leggen kaart
o.v.t.
- legde kaart
- legde kaart
- legde kaart
- legden kaart
- legden kaart
- legden kaart
v.t.t.
- heb kaart gelegd
- hebt kaart gelegd
- heeft kaart gelegd
- hebben kaart gelegd
- hebben kaart gelegd
- hebben kaart gelegd
v.v.t.
- had kaart gelegd
- had kaart gelegd
- had kaart gelegd
- hadden kaart gelegd
- hadden kaart gelegd
- hadden kaart gelegd
o.t.t.t.
- zal kaartleggen
- zult kaartleggen
- zal kaartleggen
- zullen kaartleggen
- zullen kaartleggen
- zullen kaartleggen
o.v.t.t.
- zou kaartleggen
- zou kaartleggen
- zou kaartleggen
- zouden kaartleggen
- zouden kaartleggen
- zouden kaartleggen
en verder
- is kaart gelegd
diversen
- leg kaart!
- legt kaart!
- kaart gelegd
- kaartleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kaartleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
spå | kaartleggen | voorspellen; wichelen |
spå någon | kaartleggen |