Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. inwerken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inwerken (Niederländisch) ins Schwedisch

inwerken:

inwerken Verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

  1. inwerken
  2. inwerken (voorbereiden op; prepareren)
    förbereda; introducera
    • förbereda Verb (förbereder, förberedde, förberett)
    • introducera Verb (introducerar, introducerade, introducerat)

Konjugationen für inwerken:

o.t.t.
  1. werk in
  2. werkt in
  3. werkt in
  4. werken in
  5. werken in
  6. werken in
o.v.t.
  1. werkte in
  2. werkte in
  3. werkte in
  4. werkten in
  5. werkten in
  6. werkten in
v.t.t.
  1. ben ingewerkt
  2. bent ingewerkt
  3. is ingewerkt
  4. zijn ingewerkt
  5. zijn ingewerkt
  6. zijn ingewerkt
v.v.t.
  1. was ingewerkt
  2. was ingewerkt
  3. was ingewerkt
  4. waren ingewerkt
  5. waren ingewerkt
  6. waren ingewerkt
o.t.t.t.
  1. zal inwerken
  2. zult inwerken
  3. zal inwerken
  4. zullen inwerken
  5. zullen inwerken
  6. zullen inwerken
o.v.t.t.
  1. zou inwerken
  2. zou inwerken
  3. zou inwerken
  4. zouden inwerken
  5. zouden inwerken
  6. zouden inwerken
diversen
  1. werk in!
  2. werkt in!
  3. ingewerkt
  4. inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inwerken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förbereda inwerken; prepareren; voorbereiden op alvast neerzetten; bereiden; brouwen; gereed maken; gereedmaken; klaar leggen; klaarmaken; klaarzetten; prepareren; toebereiden; uitspreiden; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorwerken
introducera inwerken; prepareren; voorbereiden op aandragen; aanvoeren; inbrengen; inleiden; invoegen; naar voren brengen; openen; opperen; poneren
inverka inwerken