Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. invoer:
  2. invoeren:
  3. invaren:
  4. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für invoer (Niederländisch) ins Schwedisch

invoer:

invoer [de ~ (m)] Nomen

  1. de invoer (import)
    betydelse; import; införsel; importvara; mening; vikt
  2. de invoer
    import
  3. de invoer
    post

Übersetzung Matrix für invoer:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
betydelse import; invoer bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; belangrijkheid; betekenis; gewichtigheid; inhoud
import import; invoer
importvara import; invoer
införsel import; invoer
mening import; invoer bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; denkbeeld; doel; dunk; gedachte; gewichtigheid; gezichtshoek; gezichtspunt; idee; inhoud; intentie; invalshoek; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; moedwil; nut; oogpunt; oordeel; opinie; overtuiging; perspectief; standpunt; voornemen; zienswijs; zin
post invoer gebrachte brieven; post; posterijen; record; wachtpost
vikt import; invoer aantal kilogrammen; belang; belangrijkheid; gewicht; gewichtigheid; gewichtsklasse; gravitatie; urgentie; zwaarte; zwaartekracht
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vikt dubbelgeklapt; dubbelgevouwen; gevouwen

Wiktionary Übersetzungen für invoer:


Cross Translation:
FromToVia
invoer inträde; ankomst; ingång entry — act of entering
invoer införsel; import import — something brought in from a foreign country
invoer införsel; import import — practice of importing

invoer form of invoeren:

invoeren Verb (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)

  1. invoeren (stichten; oprichten; instellen)
    grunda; etablera
    • grunda Verb (grundar, grundade, grundat)
    • etablera Verb (etablerar, etablerade, etablerat)
  2. invoeren (importeren)
    importera; införa
    • importera Verb (importerar, importerade, importerat)
    • införa Verb (inför, införde, infört)
  3. invoeren
    ange
    • ange Verb (anger, angav, angivit)

Konjugationen für invoeren:

o.t.t.
  1. voer in
  2. voert in
  3. voert in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
o.v.t.
  1. voerde in
  2. voerde in
  3. voerde in
  4. voerden in
  5. voerden in
  6. voerden in
v.t.t.
  1. heb ingevoerd
  2. hebt ingevoerd
  3. heeft ingevoerd
  4. hebben ingevoerd
  5. hebben ingevoerd
  6. hebben ingevoerd
v.v.t.
  1. had ingevoerd
  2. had ingevoerd
  3. had ingevoerd
  4. hadden ingevoerd
  5. hadden ingevoerd
  6. hadden ingevoerd
o.t.t.t.
  1. zal invoeren
  2. zult invoeren
  3. zal invoeren
  4. zullen invoeren
  5. zullen invoeren
  6. zullen invoeren
o.v.t.t.
  1. zou invoeren
  2. zou invoeren
  3. zou invoeren
  4. zouden invoeren
  5. zouden invoeren
  6. zouden invoeren
en verder
  1. ben ingevoerd
  2. bent ingevoerd
  3. is ingevoerd
  4. zijn ingevoerd
  5. zijn ingevoerd
  6. zijn ingevoerd
diversen
  1. voer in!
  2. voert in!
  3. ingevoerd
  4. invoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für invoeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ange invoeren aanbrengen; aangeven; een lijst maken; klikken; opnemen in een lijst; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
etablera instellen; invoeren; oprichten; stichten funderen; gronden; grondvesten
grunda instellen; invoeren; oprichten; stichten gronden; grondverven; plamuren
importera importeren; invoeren importeren
införa importeren; invoeren binnen brengen; binnenleiden; inbrengen; inspreken; invoegen; opnemen

Wiktionary Übersetzungen für invoeren:


Cross Translation:
FromToVia
invoeren mata in feed — to give to a machine for processing
invoeren importera; föra in import — to bring in from a foreign country
invoeren importera importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen
invoeren anmäla; annonsera; bebåda; introducera; meddela introduire — Faire entrer une chose dans une autre.

invaren:

invaren Verb (vaar in, vaart in, voer in, voeren in, ingevaren)

  1. invaren (binnenvaren)
    segla in
    • segla in Verb (seglar in, seglade in, seglat in)

Konjugationen für invaren:

o.t.t.
  1. vaar in
  2. vaart in
  3. vaart in
  4. varen in
  5. varen in
  6. varen in
o.v.t.
  1. voer in
  2. voer in
  3. voer in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
v.t.t.
  1. ben ingevaren
  2. bent ingevaren
  3. is ingevaren
  4. zijn ingevaren
  5. zijn ingevaren
  6. zijn ingevaren
v.v.t.
  1. was ingevaren
  2. was ingevaren
  3. was ingevaren
  4. waren ingevaren
  5. waren ingevaren
  6. waren ingevaren
o.t.t.t.
  1. zal invaren
  2. zult invaren
  3. zal invaren
  4. zullen invaren
  5. zullen invaren
  6. zullen invaren
o.v.t.t.
  1. zou invaren
  2. zou invaren
  3. zou invaren
  4. zouden invaren
  5. zouden invaren
  6. zouden invaren
en verder
  1. vaarde in
  2. vaarde in
  3. vaarde in
  4. vaarden in
  5. vaarden in
  6. vaarden in
diversen
  1. vaar in!
  2. vaart in!
  3. ingevaren
  4. invarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für invaren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
segla in binnenvaren; invaren