Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für inscheuren (Niederländisch) ins Schwedisch
inscheuren:
-
inscheuren (scheuren)
Konjugationen für inscheuren:
o.t.t.
- scheur in
- scheurt in
- scheurt in
- scheuren in
- scheuren in
- scheuren in
o.v.t.
- scheurde in
- scheurde in
- scheurde in
- scheurden in
- scheurden in
- scheurden in
v.t.t.
- heb ingescheurd
- hebt ingescheurd
- heeft ingescheurd
- hebben ingescheurd
- hebben ingescheurd
- hebben ingescheurd
v.v.t.
- had ingescheurd
- had ingescheurd
- had ingescheurd
- hadden ingescheurd
- hadden ingescheurd
- hadden ingescheurd
o.t.t.t.
- zal inscheuren
- zult inscheuren
- zal inscheuren
- zullen inscheuren
- zullen inscheuren
- zullen inscheuren
o.v.t.t.
- zou inscheuren
- zou inscheuren
- zou inscheuren
- zouden inscheuren
- zouden inscheuren
- zouden inscheuren
en verder
- ben ingescheurd
- bent ingescheurd
- is ingescheurd
- zijn ingescheurd
- zijn ingescheurd
- zijn ingescheurd
diversen
- scheur in!
- scheurt in!
- ingescheurd
- inscheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inscheuren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
riva | scheur; torn | |
rivande | inscheuren | geknars; geknerp; gekrab; gekras; krassen; verscheuring |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
klösa | inscheuren; scheuren | bekrassen |
riva | inscheuren; scheuren | aanharken; bekrassen; ergens uitscheuren; knarsen; krassen; raspen; schaven; schuren; zich krabben |
riva ut | inscheuren; scheuren | uitrukken; uitscheuren |
slita | inscheuren; scheuren | aanpoten; afslijpen; erafslijpen; ergens uitscheuren; flink aanpakken; hard werken; rafels loslaten; uitrafelen |