Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- gekoppeld:
- koppelen:
-
Wiktionary:
- koppelen → koppla, para, para ihop, sammankoppla, para sig
Niederländisch
Detailübersetzungen für gekoppeld (Niederländisch) ins Schwedisch
gekoppeld:
-
gekoppeld (aaneengehecht; verbonden; aangevoegd)
förenat; sammanfogat; hopfästad; sammanfogad; fästat; hopfästat-
förenat Adjektiv
-
sammanfogat Adjektiv
-
hopfästad Adjektiv
-
sammanfogad Adjektiv
-
fästat Adjektiv
-
hopfästat Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für gekoppeld:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fästat | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | vastgemaakt |
förenat | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | aangehecht; aangesloten; eendrachtig; eensgezind; harmonieus; saamhorig; vastgehecht |
hopfästad | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | |
hopfästat | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | |
sammanfogad | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | verkleefd |
sammanfogat | aaneengehecht; aangevoegd; gekoppeld; verbonden | verkleefd |
koppelen:
-
koppelen (verbinden; paren)
-
koppelen (aaneenschakelen; verbinden; samenvoegen)
-
koppelen (samenkoppelen; verbinden)
-
koppelen
-
koppelen
-
koppelen
-
koppelen
-
koppelen
-
koppelen
-
koppelen
Konjugationen für koppelen:
o.t.t.
- koppel
- koppelt
- koppelt
- koppelen
- koppelen
- koppelen
o.v.t.
- koppelde
- koppelde
- koppelde
- koppelden
- koppelden
- koppelden
v.t.t.
- heb gekoppeld
- hebt gekoppeld
- heeft gekoppeld
- hebben gekoppeld
- hebben gekoppeld
- hebben gekoppeld
v.v.t.
- had gekoppeld
- had gekoppeld
- had gekoppeld
- hadden gekoppeld
- hadden gekoppeld
- hadden gekoppeld
o.t.t.t.
- zal koppelen
- zult koppelen
- zal koppelen
- zullen koppelen
- zullen koppelen
- zullen koppelen
o.v.t.t.
- zou koppelen
- zou koppelen
- zou koppelen
- zouden koppelen
- zouden koppelen
- zouden koppelen
en verder
- ben gekoppeld
- bent gekoppeld
- is gekoppeld
- zijn gekoppeld
- zijn gekoppeld
- zijn gekoppeld
diversen
- koppel!
- koppelt!
- gekoppeld
- koppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für koppelen:
Verwandte Wörter für "koppelen":
Wiktionary Übersetzungen für koppelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• koppelen | → koppla | ↔ couple — to join together |
• koppelen | → para; para ihop | ↔ pair — to group into sets of two |
• koppelen | → koppla | ↔ kuppeln — die Kupplung betätigen (ergo das Getriebe vom Motor entkuppeln) |
• koppelen | → koppla | ↔ kuppeln — verbinden |
• koppelen | → para ihop; para; sammankoppla; para sig | ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble. |