Niederländisch
Detailübersetzungen für een halt toeroepen (Niederländisch) ins Schwedisch
een halt toeroepen:
een halt toeroepen Verb (roep een halt toe, roept een halt toe, riep een halt toe, riepen een halt toe, een halt toegeroepen)
-
een halt toeroepen
Konjugationen für een halt toeroepen:
o.t.t.
- roep een halt toe
- roept een halt toe
- roept een halt toe
- roepen een halt toe
- roepen een halt toe
- roepen een halt toe
o.v.t.
- riep een halt toe
- riep een halt toe
- riep een halt toe
- riepen een halt toe
- riepen een halt toe
- riepen een halt toe
v.t.t.
- heb een halt toegeroepen
- hebt een halt toegeroepen
- heeft een halt toegeroepen
- hebben een halt toegeroepen
- hebben een halt toegeroepen
- hebben een halt toegeroepen
v.v.t.
- had een halt toegeroepen
- had een halt toegeroepen
- had een halt toegeroepen
- hadden een halt toegeroepen
- hadden een halt toegeroepen
- hadden een halt toegeroepen
o.t.t.t.
- zal een halt toeroepen
- zult een halt toeroepen
- zal een halt toeroepen
- zullen een halt toeroepen
- zullen een halt toeroepen
- zullen een halt toeroepen
o.v.t.t.
- zou een halt toeroepen
- zou een halt toeroepen
- zou een halt toeroepen
- zouden een halt toeroepen
- zouden een halt toeroepen
- zouden een halt toeroepen
diversen
- roep een halt toe!
- roept een halt toe!
- een halt toegeroepen
- een halt toeroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für een halt toeroepen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stoppa | een halt toeroepen | afhouden; beletten; doen stoppen; ervanaf houden; gaten dichten; halt houden; ineen duwen; mazen; ophouden; opzetten; proppen; remmen; stelpen; stillen; stoppen; stopzetten; tegengehouden worden; tegenhouden; temporiseren; tot staan brengen; vertragen; weerhouden |