Niederländisch
Detailübersetzungen für blussen (Niederländisch) ins Schwedisch
blussen:
-
blussen (uitblussen; doven; uitdoven)
Konjugationen für blussen:
o.t.t.
- blus
- blust
- blust
- blussen
- blussen
- blussen
o.v.t.
- bluste
- bluste
- bluste
- blusten
- blusten
- blusten
v.t.t.
- heb geblust
- hebt geblust
- heeft geblust
- hebben geblust
- hebben geblust
- hebben geblust
v.v.t.
- had geblust
- had geblust
- had geblust
- hadden geblust
- hadden geblust
- hadden geblust
o.t.t.t.
- zal blussen
- zult blussen
- zal blussen
- zullen blussen
- zullen blussen
- zullen blussen
o.v.t.t.
- zou blussen
- zou blussen
- zou blussen
- zouden blussen
- zouden blussen
- zouden blussen
en verder
- ben geblust
- bent geblust
- is geblust
- zijn geblust
- zijn geblust
- zijn geblust
diversen
- blus!
- blust!
- geblust
- blussend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für blussen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
släckande | blussen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
släcka | blussen; doven; uitblussen; uitdoven | afzetten; doven; lessen; smoren; stillen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten |
utrota | blussen; doven; uitblussen; uitdoven |