Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für blies (Niederländisch) ins Schwedisch
blazen:
Konjugationen für blazen:
o.t.t.
- blaas
- blaast
- blaast
- blazen
- blazen
- blazen
o.v.t.
- blies
- blies
- blies
- bliezen
- bliezen
- bliezen
v.t.t.
- heb geblazen
- hebt geblazen
- heeft geblazen
- hebben geblazen
- hebben geblazen
- hebben geblazen
v.v.t.
- had geblazen
- had geblazen
- had geblazen
- hadden geblazen
- hadden geblazen
- hadden geblazen
o.t.t.t.
- zal blazen
- zult blazen
- zal blazen
- zullen blazen
- zullen blazen
- zullen blazen
o.v.t.t.
- zou blazen
- zou blazen
- zou blazen
- zouden blazen
- zouden blazen
- zouden blazen
diversen
- blaas!
- blaast!
- geblazen
- blazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für blazen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vissla | fluit | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flämta | blazen; hijgen; puffen | hijgen; opflakkeren; zwaar ademhalen |
flåsa | blazen; hijgen; puffen | |
flöjta | blazen; fluiten; pijpen | |
humma | blazen; fluiten; pijpen | neuriën |
vissla | blazen; fluiten; pijpen |