Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bijbouwen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bijbouwen (Niederländisch) ins Schwedisch

bijbouwen:

bijbouwen Verb (bouw bij, bouwt bij, bouwde bij, bouwden bij, bijgebouwd)

  1. bijbouwen (uitbouwen; aanbouwen)
    bygga; bygga ut; bygga till
    • bygga Verb (bygger, byggde, byggt)
    • bygga ut Verb (bygger ut, byggde ut, byggt ut)
    • bygga till Verb (bygger till, byggde till, byggt till)

Konjugationen für bijbouwen:

o.t.t.
  1. bouw bij
  2. bouwt bij
  3. bouwt bij
  4. bouwen bij
  5. bouwen bij
  6. bouwen bij
o.v.t.
  1. bouwde bij
  2. bouwde bij
  3. bouwde bij
  4. bouwden bij
  5. bouwden bij
  6. bouwden bij
v.t.t.
  1. heb bijgebouwd
  2. hebt bijgebouwd
  3. heeft bijgebouwd
  4. hebben bijgebouwd
  5. hebben bijgebouwd
  6. hebben bijgebouwd
v.v.t.
  1. had bijgebouwd
  2. had bijgebouwd
  3. had bijgebouwd
  4. hadden bijgebouwd
  5. hadden bijgebouwd
  6. hadden bijgebouwd
o.t.t.t.
  1. zal bijbouwen
  2. zult bijbouwen
  3. zal bijbouwen
  4. zullen bijbouwen
  5. zullen bijbouwen
  6. zullen bijbouwen
o.v.t.t.
  1. zou bijbouwen
  2. zou bijbouwen
  3. zou bijbouwen
  4. zouden bijbouwen
  5. zouden bijbouwen
  6. zouden bijbouwen
diversen
  1. bouw bij!
  2. bouwt bij!
  3. bijgebouwd
  4. bijbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bijbouwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bygga aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen bouwen; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten
bygga till aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
bygga ut aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen expanderen; exploiteren; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitbuiten; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden