Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für beloven (Niederländisch) ins Schwedisch
beloven:
-
beloven (toezeggen)
Konjugationen für beloven:
o.t.t.
- beloof
- belooft
- belooft
- beloven
- beloven
- beloven
o.v.t.
- beloofde
- beloofde
- beloofde
- beloofden
- beloofden
- beloofden
v.t.t.
- heb beloofd
- hebt beloofd
- heeft beloofd
- hebben beloofd
- hebben beloofd
- hebben beloofd
v.v.t.
- had beloofd
- had beloofd
- had beloofd
- hadden beloofd
- hadden beloofd
- hadden beloofd
o.t.t.t.
- zal beloven
- zult beloven
- zal beloven
- zullen beloven
- zullen beloven
- zullen beloven
o.v.t.t.
- zou beloven
- zou beloven
- zou beloven
- zouden beloven
- zouden beloven
- zouden beloven
diversen
- beloof!
- belooft!
- beloofd
- belovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für beloven:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lova | beloven; toezeggen | oploeven; prijzen; van een prijs voorzien |
Synonyms for "beloven":
Verwandte Definitionen für "beloven":
Wiktionary Übersetzungen für beloven:
beloven
Cross Translation:
verb
-
toezeggen dat iets gedaan zal worden
- beloven → utlova
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beloven | → lova | ↔ promise — to commit to something or action |
• beloven | → beskydda; freda; skydda; värja; värna; lova; garantera; betrygga; försäkra | ↔ assurer — rendre stable. |
• beloven | → lova | ↔ promettre — S’engager verbalement ou par écrit à quelque chose. |