Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. auditeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für auditeren (Niederländisch) ins Schwedisch

auditeren:

auditeren Verb (auditeer, auditeert, auditeerde, auditeerden, geauditeerd)

  1. auditeren
    pröva
    • pröva Verb (prövar, prövade, prövat)

Konjugationen für auditeren:

o.t.t.
  1. auditeer
  2. auditeert
  3. auditeert
  4. auditeren
  5. auditeren
  6. auditeren
o.v.t.
  1. auditeerde
  2. auditeerde
  3. auditeerde
  4. auditeerden
  5. auditeerden
  6. auditeerden
v.t.t.
  1. heb geauditeerd
  2. hebt geauditeerd
  3. heeft geauditeerd
  4. hebben geauditeerd
  5. hebben geauditeerd
  6. hebben geauditeerd
v.v.t.
  1. had geauditeerd
  2. had geauditeerd
  3. had geauditeerd
  4. hadden geauditeerd
  5. hadden geauditeerd
  6. hadden geauditeerd
o.t.t.t.
  1. zal auditeren
  2. zult auditeren
  3. zal auditeren
  4. zullen auditeren
  5. zullen auditeren
  6. zullen auditeren
o.v.t.t.
  1. zou auditeren
  2. zou auditeren
  3. zou auditeren
  4. zouden auditeren
  5. zouden auditeren
  6. zouden auditeren
diversen
  1. auditeer!
  2. auditeert!
  3. geauditeerd
  4. auditerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für auditeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pröva auditeren beproeven; keuren; onderzoeken; op de proef stellen; proberen; proeven; smaken; testen