Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- afzet:
- afzetten:
-
Wiktionary:
- afzetten → amputera
Niederländisch
Detailübersetzungen für afzet (Niederländisch) ins Schwedisch
afzet:
Übersetzung Matrix für afzet:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
omsättning | afzet; omzet; verkoop | omzet |
Verwandte Wörter für "afzet":
afzetten:
-
afzetten (besodemieteren; misleiden; bedriegen; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen)
-
afzetten (bedotten; tillen)
-
afzetten
-
afzetten (afpalen; begrenzen; afbakenen; omlijnen)
-
afzetten (omranden)
-
afzetten (ergens loslaten; droppen)
-
afzetten (laten uitstappen)
-
afzetten (stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen)
bringa till stillastående-
bringa till stillastående Verb (bringar till stillastående, bringade till stillastående, bringat till stillastående)
-
-
afzetten (uitschakelen; uitmaken; uitzetten; uitdoen)
-
afzetten (amputeren)
-
afzetten (bedrogen worden; oplichten; flessen)
Konjugationen für afzetten:
o.t.t.
- zet af
- zet af
- zet af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
o.v.t.
- zette af
- zette af
- zette af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
v.t.t.
- heb afgezet
- hebt afgezet
- heeft afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
v.v.t.
- had afgezet
- had afgezet
- had afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
o.t.t.t.
- zal afzetten
- zult afzetten
- zal afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
o.v.t.t.
- zou afzetten
- zou afzetten
- zou afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
diversen
- zet af!
- zet af!
- afgezet
- afzettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze