Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für aanranden (Niederländisch) ins Schwedisch
aanranden:
-
aanranden
överträdande-
överträdande Nomen
-
-
aanranden (verkrachten)
-
aanranden (vrouw aanranden)
Konjugationen für aanranden:
o.t.t.
- rand aan
- randt aan
- randt aan
- randen aan
- randen aan
- randen aan
o.v.t.
- randde aan
- randde aan
- randde aan
- randden aan
- randden aan
- randden aan
v.t.t.
- heb aangerand
- hebt aangerand
- heeft aangerand
- hebben aangerand
- hebben aangerand
- hebben aangerand
v.v.t.
- had aangerand
- had aangerand
- had aangerand
- hadden aangerand
- hadden aangerand
- hadden aangerand
o.t.t.t.
- zal aanranden
- zult aanranden
- zal aanranden
- zullen aanranden
- zullen aanranden
- zullen aanranden
o.v.t.t.
- zou aanranden
- zou aanranden
- zou aanranden
- zouden aanranden
- zouden aanranden
- zouden aanranden
diversen
- rand aan!
- randt aan!
- aangerand
- aanrandende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanranden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
överfalla | aanvallen; attaqueren | |
överträdande | aanranden | bekeurde |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
angripa | aanranden; vrouw aanranden | aanvallen; attaqueren; bestormen; iets bemachtigen; inbijten; invreten; overvallen; te pakken krijgen; verkrijgen |
attackera | aanranden; vrouw aanranden | aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen |
våldta | aanranden; verkrachten | |
överfalla | aanranden; vrouw aanranden |