Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für grauw (Niederländisch) ins Schwedisch
grauw:
-
grauw (vaal)
-
grauw (troosteloos; triest; mistroostig; somber; vreugdeloos)
Übersetzung Matrix für grauw:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
grymtning | grauw; grom; snauw | knor |
morrning | grauw; grom; snauw | |
pack | gepeupel; grauw; plebs; rapaille | canaille; janhagel |
patrask | gepeupel; grauw; plebs; rapaille | canaille; janhagel |
slödder | gepeupel; grauw; plebs; rapaille | canaille; geboefte; gebroed; gespuis; janhagel; schorriemorrie; tuig; uitschot |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
askgrå | grauw; vaal | asgrauw; lijkbleek; lijkwit; vaal |
askgrått | grauw; vaal | asgrauw; lijkbleek; lijkwit; vaal |
otröstlig | grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos | niet te troosten; ontroostbaar; zielsbedroefd |
otröstligt | grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos | niet te troosten; ontroostbaar; zielsbedroefd |
tröstlöst | grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos | diepbedroefd; zielsbedroefd |
Verwandte Wörter für "grauw":
Wiktionary Übersetzungen für grauw:
grauw form of grauwen:
-
grauwen (snauwen)
Konjugationen für grauwen:
o.t.t.
- grauw
- grauwt
- grauwt
- grauwen
- grauwen
- grauwen
o.v.t.
- grauwde
- grauwde
- grauwde
- grauwden
- grauwden
- grauwden
v.t.t.
- heb gegrauwd
- hebt gegrauwd
- heeft gegrauwd
- hebben gegrauwd
- hebben gegrauwd
- hebben gegrauwd
v.v.t.
- had gegrauwd
- had gegrauwd
- had gegrauwd
- hadden gegrauwd
- hadden gegrauwd
- hadden gegrauwd
o.t.t.t.
- zal grauwen
- zult grauwen
- zal grauwen
- zullen grauwen
- zullen grauwen
- zullen grauwen
o.v.t.t.
- zou grauwen
- zou grauwen
- zou grauwen
- zouden grauwen
- zouden grauwen
- zouden grauwen
diversen
- grauw!
- grauwt!
- gegrauwd
- grauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für grauwen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brumma | grauwen; snauwen | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen; knorren; knorrend geluid maken; zoeven |
morra | grauwen; snauwen | grommen |