Niederländisch
Detailübersetzungen für aanwenden (Niederländisch) ins Schwedisch
aanwenden:
-
aanwenden (benutten; gebruiken; toepassen; aangrijpen)
-
aanwenden (gebruik maken van; gebruiken; benutten; utiliseren)
-
aanwenden (bezigen; gebruiken; toepassen)
-
aanwenden (gebruik maken van; gebruiken; toepassen; benutten)
Konjugationen für aanwenden:
o.t.t.
- wend aan
- wendt aan
- wendt aan
- wenden aan
- wenden aan
- wenden aan
o.v.t.
- wendde aan
- wendde aan
- wendde aan
- wendden aan
- wendden aan
- wendden aan
v.t.t.
- heb aangewend
- hebt aangewend
- heeft aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
v.v.t.
- had aangewend
- had aangewend
- had aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
o.t.t.t.
- zal aanwenden
- zult aanwenden
- zal aanwenden
- zullen aanwenden
- zullen aanwenden
- zullen aanwenden
o.v.t.t.
- zou aanwenden
- zou aanwenden
- zou aanwenden
- zouden aanwenden
- zouden aanwenden
- zouden aanwenden
diversen
- wend aan!
- wendt aan!
- aangewend
- aanwendende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanwenden (toepassing; gebruik; aanwending)
Übersetzung Matrix für aanwenden:
Wiktionary Übersetzungen für aanwenden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanwenden | → använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• aanwenden | → använda; begagna; bruka | ↔ employer — Utiliser |
aanwennen:
-
aanwennen (eigenmaken; gewend raken; leren)
förvärva; lära sig; förvärva en färdighet-
förvärva en färdighet Verb (förvärvar en färdighet, förvärvade en färdighet, förvärvat en färdighet)
Konjugationen für aanwennen:
o.t.t.
- wen aan
- went aan
- went aan
- wennen aan
- wennen aan
- wennen aan
o.v.t.
- wende aan
- wende aan
- wende aan
- wenden aan
- wenden aan
- wenden aan
v.t.t.
- heb aangewend
- hebt aangewend
- heeft aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
v.v.t.
- had aangewend
- had aangewend
- had aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
o.t.t.t.
- zal aanwennen
- zult aanwennen
- zal aanwennen
- zullen aanwennen
- zullen aanwennen
- zullen aanwennen
o.v.t.t.
- zou aanwennen
- zou aanwennen
- zou aanwennen
- zouden aanwennen
- zouden aanwennen
- zouden aanwennen
diversen
- wen aan!
- went aan!
- aangewend
- aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanwennen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förvärva | aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren | aanschaffen; acquireren; bemachtigen; gewinnen; toekomen; toekomen aan; verdiend hebben; verkrijgen |
förvärva en färdighet | aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren | |
lära sig | aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren | leren; onderwijzen |
Wiktionary Übersetzungen für aanwennen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanwennen | → vänja; vänja sig | ↔ accoutumer — Amener à prendre une habitude |