Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. bekwaam:
  2. bekwamen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bekwaam (Niederländisch) ins Schwedisch

bekwaam:

bekwaam Adjektiv

  1. bekwaam (capabel; geschikt; competent)
    bra; behändighet; kapabelt
  2. bekwaam (bedreven; geoefend)
    erfarenhet; kunnig; kunnigt
  3. bekwaam (behendig; handig; vaardig; kundig)
    skickligt; händigt; kunnigt; duktig; kunnig; duktigt; fingerfärdig; fingerfärdigt

Übersetzung Matrix für bekwaam:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
behändighet bedieningsgemak
erfarenhet belevenis; bevinding; ervaring; ondervinden; ondervinding; praktijk; routine
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- capabel; geschikt
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bra akkoord; oké
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
behändighet bekwaam; capabel; competent; geschikt
bra bekwaam; capabel; competent; geschikt gepast; geschikt; geëigend; hoogwaardig; passend; perfect; prima; van goede kwaliteit
duktig behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig gevat; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen; volleerd
duktigt behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig competent; deskundig; fysiek in staat; gevat; in staat; oordeelkundig; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; ter zake kundig; uitgeslapen; vakbekwaam; vakkundig; volleerd
erfarenhet bedreven; bekwaam; geoefend uit ervaring
fingerfärdig behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig
fingerfärdigt behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig
händigt behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig
kapabelt bekwaam; capabel; competent; geschikt kundig
kunnig bedreven; behendig; bekwaam; geoefend; handig; kundig; vaardig competent; deskundig; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig; volleerd
kunnigt bedreven; behendig; bekwaam; geoefend; handig; kundig; vaardig competent; deskundig; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig; volleerd
skickligt behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig bevoegd; bij de pinken; clever; goochem; kien; schrander; slim; uitgeslapen; volleerd

Verwandte Wörter für "bekwaam":


Synonyms for "bekwaam":


Verwandte Definitionen für "bekwaam":

  1. iets heel goed kunnen1
    • hij is een bekwaam chauffeur1

Wiktionary Übersetzungen für bekwaam:

bekwaam
adjective
  1. (van een persoon) in staat om bepaalde taken goed uit te voeren; competent

Cross Translation:
FromToVia
bekwaam sakkundig; erfaren proficient — skilled
bekwaam skicklig adroit — Qui a de l’adresse. (Sens général).

bekwamen:

bekwamen Verb (bekwaam, bekwaamt, bekwaamde, bekwaamden, bekwaamd)

  1. bekwamen (trainen; oefenen; harden; coachen)
    träna; öva
    • träna Verb (tränar, tränade, tränat)
    • öva Verb (övar, övade, övat)

Konjugationen für bekwamen:

o.t.t.
  1. bekwaam
  2. bekwaamt
  3. bekwaamt
  4. bekwamen
  5. bekwamen
  6. bekwamen
o.v.t.
  1. bekwaamde
  2. bekwaamde
  3. bekwaamde
  4. bekwaamden
  5. bekwaamden
  6. bekwaamden
v.t.t.
  1. heb bekwaamd
  2. hebt bekwaamd
  3. heeft bekwaamd
  4. hebben bekwaamd
  5. hebben bekwaamd
  6. hebben bekwaamd
v.v.t.
  1. had bekwaamd
  2. had bekwaamd
  3. had bekwaamd
  4. hadden bekwaamd
  5. hadden bekwaamd
  6. hadden bekwaamd
o.t.t.t.
  1. zal bekwamen
  2. zult bekwamen
  3. zal bekwamen
  4. zullen bekwamen
  5. zullen bekwamen
  6. zullen bekwamen
o.v.t.t.
  1. zou bekwamen
  2. zou bekwamen
  3. zou bekwamen
  4. zouden bekwamen
  5. zouden bekwamen
  6. zouden bekwamen
diversen
  1. bekwaam!
  2. bekwaamt!
  3. bekwaamd
  4. bekwamend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bekwamen [znw.] Nomen

  1. bekwamen (studeren; leren; blokken)
    studerande

Übersetzung Matrix für bekwamen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
studerande bekwamen; blokken; leren; studeren cursiste; keurend bekijken; monsteren; student
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
träna bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
öva bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen exerceren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen