Niederländisch
Detailübersetzungen für decimeren (Niederländisch) ins Schwedisch
decimeren:
-
decimeren (minder talrijk maken; dunnen)
Konjugationen für decimeren:
o.t.t.
- decimeer
- decimeert
- decimeert
- decimeren
- decimeren
- decimeren
o.v.t.
- decimeerde
- decimeerde
- decimeerde
- decimeerden
- decimeerden
- decimeerden
v.t.t.
- heb gedecimeerd
- hebt gedecimeerd
- heeft gedecimeerd
- hebben gedecimeerd
- hebben gedecimeerd
- hebben gedecimeerd
v.v.t.
- had gedecimeerd
- had gedecimeerd
- had gedecimeerd
- hadden gedecimeerd
- hadden gedecimeerd
- hadden gedecimeerd
o.t.t.t.
- zal decimeren
- zult decimeren
- zal decimeren
- zullen decimeren
- zullen decimeren
- zullen decimeren
o.v.t.t.
- zou decimeren
- zou decimeren
- zou decimeren
- zouden decimeren
- zouden decimeren
- zouden decimeren
en verder
- ben gedecimeerd
- bent gedecimeerd
- is gedecimeerd
- zijn gedecimeerd
- zijn gedecimeerd
- zijn gedecimeerd
diversen
- decimeer!
- decimeert!
- gedecimeerd
- decimerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für decimeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
decimera | decimeren; dunnen; minder talrijk maken | |
minska i antal | decimeren; dunnen; minder talrijk maken | |
tunna ut | decimeren; dunnen; minder talrijk maken | uitdunnen; wegkappen |