Niederländisch
Detailübersetzungen für ongeldig worden (Niederländisch) ins Schwedisch
ongeldig worden:
ongeldig worden Verb (word ongeldig, wordt ongeldig, werd ongeldig, werden ongeldig, ongeldig geworden)
-
ongeldig worden
Konjugationen für ongeldig worden:
o.t.t.
- word ongeldig
- wordt ongeldig
- wordt ongeldig
- worden ongeldig
- worden ongeldig
- worden ongeldig
o.v.t.
- werd ongeldig
- werd ongeldig
- werd ongeldig
- werden ongeldig
- werden ongeldig
- werden ongeldig
v.t.t.
- ben ongeldig geworden
- bent ongeldig geworden
- is ongeldig geworden
- zijn ongeldig geworden
- zijn ongeldig geworden
- zijn ongeldig geworden
v.v.t.
- was ongeldig geworden
- was ongeldig geworden
- was ongeldig geworden
- waren ongeldig geworden
- waren ongeldig geworden
- waren ongeldig geworden
o.t.t.t.
- zal ongeldig worden
- zult ongeldig worden
- zal ongeldig worden
- zullen ongeldig worden
- zullen ongeldig worden
- zullen ongeldig worden
o.v.t.t.
- zou ongeldig worden
- zou ongeldig worden
- zou ongeldig worden
- zouden ongeldig worden
- zouden ongeldig worden
- zouden ongeldig worden
diversen
- word ongeldig!
- wordt ongeldig!
- ongeldig geworden
- ongeldig wordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ongeldig worden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förfalla | ongeldig worden | afnemen; afrotten; bederven; bouwvallig worden; brokkelen; dalen; declineren; kruimelen; minder worden; minderen; rotten; tanen; teruggaan; vergaan; verkommeren; verminderen; vermolmen; verrotten; vervallen; wegrotten |
gå ut | ongeldig worden | eruit gaan |
löpa ut | ongeldig worden | |
upphöra | ongeldig worden | aflaten; belanden; ermee uitscheiden; geraken; opgeven; ophouden; staken; stoppen; terechtkomen; uitscheiden; verzeilen |